In het moderne voetbal is het de mode geworden dat als het even niet naar wens gaat, de trainer de laan wordt uitgestuurd. R Antwerp FC is op dat vlak (gelukkig) een uitzondering. Op de Bosuil krijgt een trainer gewoonlijk lang krediet. Iis die trainer wel zo belangrijk en is dat altijd zo geweest? In de oertijd van het voetbal was er van een trainer zelfs geen sprake. Men oefende weleens een keertje in de week, maar dan was het meestal één van de spelers, dikwijls de kapitein, die het voortouw nam. Na de eerste wereldoorlog, wanneer het voetbal in België zijn echte doorbraak kende, doken wél trainers op. Dikwijls vanuit Engeland, wat niet verwonderlijk was. Daar stond immers de wieg van het voetbal en daar was men de andere landen enkele tientallen jaren voorop. R. Antwerp FC, de oudste Belgische club, was geen koploper om een Britse trainer binnen te halen, wat niet wil zeggen dat men hier het nut van een geleide voorbereiding niet inzag. Wel integendeel. Alfred Verdyck, Antwerpleider, bondssecretaris, doelman in de eerste officiële interland van België tegen Frankrijk, scheidsrechter en wat nog allemaal, zag al vlug de noodzaak in van een goede voorbereiding en ontwikkelde zelf trainingsschema's. Al tijdens de eerste wereldoorlog, toen het voetbal op een laag pitje stond, organiseerde hij atletiektrainingen voor de spelers. Eens de gruwel van de oorlog voorbij, zette hij zelfs een heuse voetbalschool op poten waar volgens welbepaalde schema's aan training werd gedaan. Het was die Alfred Verdyck die tijdens het seizoen 1928-1929, als Antwerp FC zijn eerste landstitel veroverde, niettegenstaande al zijn andere bezigheden de trainingen nog altijd leidde. Zoiets kon natuurlijk niet blijven duren en in 1929 haalde R Antwerp FC zijn eerste "vreemde" trainer binnen. Niet de eerste de beste, want de Oostenrijker Victor Löwenfeldt had de vorige jaren zijn sporen al verdiend als trainer van het Belgische nationale elftal. Zijn resultaten bij R Antwerp FC mochten ook gezien worden: vice-kampioen in 1930 en kampioen in 1931. Na Löwenfeldt was het weer iemand uit eigen huis die de trainingen leidde, Jules Delausnay, die oorspronkelijk hockeytrainer was. In 1934 kwam er een nieuwe buitenlandse oefenmeester op de Bosuil en weer was het niet de eerste de beste: Ignace Molnar, een Hongaar die in Nederland al een internationale faam had opgebouwd. Die Molnar, zelf een echte balkunstenaar, werd bij de spelers zo populair dat hij al vlug tegenstand ondervond vanwege het bestuur. Zijn non-conformistische manier van omgaan met de spelers paste niet in het tijdskader en hij werd dan ook na twee jaar de laan uitgestuurd. Dat leidde toen tot een zeer zwaar conflict waarbij een jaar later, zeven spelers van het fanionteam, van wie 5 A-internationals, de club verlieten en in de Vlaamse Voetbalbond gingen spelen met de "Antwerp-Boys". Na een overgangsperiode, waarin de Oostenrijker Victor Löwenfeldt werd teruggehaald, ging R Antwerp FC met Fernand Wertz, oud-Antwerpinternational, Staf Pelsmaecker, oud-Beerschotinternational en het duo Jean De Clercq-Richard Gedopt, ook al oud--Antwerpinternationals weer voor lange tijd de Belgische toer op. De opvallendste trainer in die periode was ongetwijfeld Staf Pelsmaecker. Hij legde vooral de nadruk op een goede fysieke voorbereiding. Hij haalde voor R Antwerp FC in 1944 een derde kampioenstitel binnen met een elftal waarin nochtans enkel Bob Paverick en Dis Van den Audenaerde de status van A-international verwierven. In 1953 ging het Antwerpschip uiteindelijk toch in zee met een Brits trainer, m.n. Harry Game. Hij beschikte over een generatie voetballers die talent aan ondervinding koppelden. Hij veroverde daarmee de Belgische Beker in 1955 en de landstitel in 1957. Een uitmuntend trainer had R Antwerp FC in het begin van de jaren '60 aan de Oostenrijker Karl Hummenberger. Uit een meeloper in de hoogste klasse smeedde hij de parachutisten, een elftal met een eigen stijl dat tweemaal tereke vice-kampioen werd. De tweede periode van Harry Game bij R Antwerp FC was zeker niet de succesrijkste. De club zakte nationaal meer en meer weg en bereikte in 1968 een triest dieptepunt met de eerste degradatie in haar geschiedenis. Nochtans had het op dat ogenblik met Wilfried Van Moer de beste Belgische speler in haar rangen. In tweede afdeling werd Antwerp gecoacht door oud-Antwerpinternational Bob Maertens, die uitstekend werk leverde. Na twee seizoenen bracht hij de club terug bij de elite met een elftal dat zeker niet bulkte van het talent. De proefperiode De degradatie van Antwerp FC in 1968 betekende een keerpunt in de geschiedenis van de Great Old. De vereniging ging onder het nieuwe bewind van voorzitter Eddy Wauters weldra de professionele toer op, al was dat aanvankelijk met heel bescheiden middelen. De trainer uit die periode kan je dan ook niet meer vergelijken met de oefenmeesters van vroeger, die niet zelf de ploeg samenstelden. Dat was de taak van het selectiecomité, bestaande uit een aantal oud-spelers. Hooguit had de coach daarbij soms een adviserende stem.
De verantwoordelijkheid van de oefenmeester in het proftijdperk is dan ook enorm toegenomen. Hij staat in voor de voorbereiding, voor de tactische aanpak, voor de samenstelling van de ploeg, voor de PR en staat daarbij voortdurend onder druk van de behaalde resultaten. |